Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0347

Datum uitspraak2003-12-17
Datum gepubliceerd2003-12-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303323/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsruimte en het verbouwen van een bedrijfsruimte tot bedrijfswoning op het perceel [locatie] ongenummerd in [plaats], kadastraal bekend gemeente Soerendonk, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel). Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 april 2003, verzonden op 15 april 2003, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.


Uitspraak

200303323/1. Datum uitspraak: 17 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Cranendonck, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 april 2003 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsruimte en het verbouwen van een bedrijfsruimte tot bedrijfswoning op het perceel [locatie] ongenummerd in [plaats], kadastraal bekend gemeente Soerendonk, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel). Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 april 2003, verzonden op 15 april 2003, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 1 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2003, waar appellanten in de persoon van [appellant] en het college, vertegenwoordigd door C.A.M. Evers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, omdat niet is gebleken dat de noodzaak voor het bouwen van de bedrijfswoning op enig moment nader is onderzocht. Het college is tegen de uitspraak niet in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep van appellanten is evenmin tegen dit oordeel van de rechtbank gericht. Hetgeen het college ter zitting heeft gesteld omtrent de noodzaak van de dienstwoning dient derhalve buiten beschouwing te blijven. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Soerendonk-Molenheide” rust op het perceel de bestemming “Bedrijfsdoeleinden, categorie 2 en 3 van de Staat van Inrichtingen”. Ingevolge artikel 8, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor industriële, ambachtelijke en groothandelsbedrijven, met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, dienstwoningen, terreinen, ontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen. Op de aangewezen bebouwingsoppervlakken zijn, voor zover hier van belang, uitsluitend bedrijfsgebouwen, alsmede één dienstwoning per bedrijf ten behoeve van inrichtingen als vermeld in de categorieën 2 en 3 van de Staat van Inrichtingen toegestaan. 2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bedrijf van [vergunninghouder] valt onder, althans vergelijkbaar is met de categorie “bouwnijverheid- en installatiebedrijven (loodgieters-, electronische-, schilders- en stucadoorsbedrijven)”, zoals vermeld in de bij de planvoorschriften opgenomen Staat van Inrichtingen. 2.4. Dit betoog slaagt. Volgens [vergunninghouder] beoogt hij ter plaatse een bedrijf te gaan exploiteren dat zich zal richten op opslag en reparatie van ondersteunde bouwmaterialen, zoals steigers en kruiwagens en dergelijke. Het college is daarvan bij de vergunningverlening ook uitgegaan. De Afdeling is met appellanten van oordeel dat de opslag en reparatie, die (mogelijk) ten dienste zal staan van bouwnijverheidsbedrijven, niet kan worden aangemerkt als bedrijfsactiviteit, behorend tot de categorie bouwnijverheid- en installatiebedrijven. De Afdeling stelt voorts vast dat de bedrijfsactiviteiten ook niet geschaard kunnen worden onder een andere in de Staat van Inrichtingen opgenomen categorie. Voorts heeft het college geen gebruik gemaakt van de in artikel 8, derde lid, onder d, van de planvoorschriften opgenomen mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor inrichtingen die naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld met toegelaten inrichtingen. Gelet op vorengaande moet worden geoordeeld dat het college het bouwplan ten onrechte in overeenstemming met het bestemmingsplan heeft geacht. In het midden kan worden gelaten of de door appellanten geuite vrees dat de bedrijfsruimte wellicht voor andere, met de bestemming strijdige doeleinden, zal worden gebruikt, gegrond is, nu reeds de door [vergunninghouder] opgegeven doeleinden daarmee in strijd zijn. 2.5. Appellanten keren zich voorts tegen het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 2.5.3., eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Cranendonck. Ingevolge deze bepaling moet, indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer. Gebleken is dat de verbindingsweg naar de [locatie] ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar aanwezig was en nog steeds aanwezig is. Artikel 2.5.3., eerste lid, van de bouwverordening stond derhalve aan het verlenen van de bouwvergunning niet in de weg. Overigens is ter zitting gebleken dat het college aan vergunninghouder een vergunning voor een uitweg naar de Pompers heeft verleend, welk besluit inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden. 2.6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Nu de aangevallen uitspraak reeds strekt tot gegrondverklaring van het beroep kan deze, met verbetering van gronden, worden bevestigd. Met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, moet het college opnieuw op het bezwaar van appellanten beslissen. 2.7. Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Cranendonck te worden betaald aan appellanten; IV. gelast dat de gemeente Cranendonck aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Lodder Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003 17.